Verschil tussen plasmasnijden en autogeen snijden Bij plasmasnijden wordt het materiaal door de plasmaboog tot smelten gebracht, de bewegingsenergie van het gas zorgt ervoor dat het gesmolten materiaal weggeblazen wordt. Bij autogeen snijden wordt het materiaal verbrandt en als vloeibare slak weggeblazen.
Wat is het? Met snijbranders verhit je het door te snijden metaal plaatselijk tot ontbrandingstemperatuur (1300 °C) om daarna het verbrande materiaal met zuurstofgas weg te blazen. Meestal wordt er acetyleengas gebruikt om het materiaal te verhitten. Deze manier van snijden wordt autogeen snijden genoemd.
Wanneer men gaat plasmasnijden wordt er een elektrische boog getrokken tussen een wolfraamelektrode en het te snijden staal. Op de plasmasnijmachine zit de elektrode op de minpool terwijl het werkstuk zich op de pluspool van de machine bevindt. De plasmasnijmachine heeft een elektrische stroombron met gelijkstroom.
Als acetyleen opgelost is in aceton en fijn verdeeld is over de poreuze massa, kan een veilige vuldruk worden aangehouden van 15 bar bij 15°C. Afhankelijk van de temperatuur kan de gasdruk variëren met ongeveer 0,3 bar/°C.
Autogeen snijden is alleen toepasbaar voor laag- en ongelegeerd staal. Bij materialen zoals roestvast staal (RVS) en aluminium gebruikt men een plasma snijmachine. Voor het optimale snijproces zijn een aantal zaken erg belangrijk, zoals de zuurstof, de snijknop en het snijgas.
Het principe van het plasmasnijden met een secundaire gasstroom is gelijk aan het conventionele plasmasnijden. Het plasmagas is doorgaans argon, een argon/waterstof mengsel of stikstof. De samenstelling van het secundaire gas wordt bepaald door het te snijden materiaal: Staal: lucht, zuurstof of stikstof.